|
spelen
|
|
|
Spelen door de eeuwen heen
Door de eeuwen hebben mensen heel verschillend naar spel van kinderen gekeken. De oude Grieken zagen al het belang in van spelen voor de ontwikkeling van kinderen. Plato (ca 300 v.C) benadruk het nabootsen bij spel om kinderen voor te bereiden op hun toekomstige taken. Daarna was er een lange tijd weinig aandacht voor kinderspel. Pas in de Middeleeuwen wordt het spel van kinderen weer opgemerkt, zei het alleen als imitatiespel en niet als fantasiespel. Uit beschrijvingen van spel in de 12e eeuw van kinderen in kloosters blijkt, dat er soms tijd was voor spel, maar spel ook vaak verboden was en gezien werd als tijdsverspilling.
|
|
| Pop uit Egypte, ca 30 vC, British Museum |
|
|
|
Comenius, theoloog, filosoof en pedagoog, die leefde in de 17e eeuw, was een van de eersten, die zich realiseerde dat kinderen geen miniatuur volwassen zijn. Hij stimuleerden ouders kinderen zoveel mogelijk alles te laten imiteren wat ze volwassen zien doen. Om te voorkomen dat ze zich daarbij bezeren bij voorkeur niet met echte spullen maar met speelgoed, zoals houten zwaarden, speelgoedkoetsen en blokken om huizen te bouwen. In de tweede helft van de 17e eeuw verschijnt een boek over opvoeding van Jean Jacques Rousseau. Hij komt op voor het recht van het kind om kind te zijn en daar gelukkig mee te zijn. Anderen dachten daar anders over en vonden dat elke spelsituatie gericht moest zijn op ‘goede en nuttige gewoonten’. Tegen het einde van de 18e eeuw werd spel door sommigen gezien als een ‘product van overtollige energie’. Omdat kinderen niet verantwoordelijk waren voor hun eigen overleven, konden ze hun ‘overschot aan energie laten afvloeien door te spelen’. In de 19e eeuw ontstond het besef, dat spelen een functie heeft als ‘vooroefening voor het latere leven’. Karl Groos, een filosoof uit Heidelberg, was een van de eersten, die de nadruk legde op de zintuigelijke ervaringen van spel, als tegenhanger van de nadruk op de cognitieve aspecten ervan. Diametraal tegenover deze opvatting staat de theorie dat spel gezien moet worden als een activiteit, die de mens nodig heeft om ‘te herstellen van de energie die het werkt gekost heeft’. In de 20e eeuw wordt er echt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar spel en verschenen de eerste werken over kinderpsychologie en opvoeding.
|
|
|
In onze moderne tijd lijkt er steeds minder tijd voor gewoon spelen. Veel kinderen brengen meer tijd door achter de pc of tablet dan met buitenspelen. De vraag is of de toenemende informatiestroom en toenemende passiviteit in het opdoen van leerervaringen niet een bedreiging vormt voor een evenwichtige stimulering van de ontwikkeling waarin, traditiegetrouw, zoveel mogelijk alle zintuigen worden betrokken (P.J Pol, 2005).
Tegenover dit pessimistische geluid staat een heel andere visie, zoals die van Kupfer (1998) die van mening is dat "de korter wordende concentratiespanne van jonge mensen, waardoor ze computerspelletjes spelen in plaats van boeken lezen, liever 7 kanalen afgaan dan het nieuws uitkijken en liever drie soaps door elkaar kijken dan een speelfilm , de redding kan zijn van onze beschaving".
|
|
|
Zij licht haar mening toe met een citaat van de Amerikaanse schrijver en cyberdelicus Rushkoff (1997): Waar informatiestress volwassenen doet verlangen naar onthaasting, laten kinderen zich inspireren. Juist door hun gebrek aan concentratie kunnen ze informatie snel en efficiënt verwerken. Wat er in de diepte afgaat, komt er in de breedte bij. Kids kunnen zich minder lang concentreren, maar in chaotische, diverse informatie raken ze niet zo snel de weg kwijt. Ze zijn selectief, actief, participerend.
Kinderen zijn fantastisch
|
|
|
|